Interview K. Renfrum

‘Alle Amsterdammers moeten het slavernijverleden kennen.’

Zoals we als Amsterdammers de tweede wereldoorlog herdenken met 4 en 5 mei, zouden we ook de Nederlandse afschaffing van de slavernij moeten herdenken, vindt Kenneth Renfrum, voorzitter van het Amsterdams Centrum 30 juni-1juli. Zijn organisatie werkt samen met het Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee), dat zes jaar geleden werd opgericht, maar ook met het Nationaal Comité 4 en 5 mei.

Op 1 juli 1863 schafte Nederland (als een van de laatste Europese landen) de slavernij helemaal af. ‘Voor ons zijn 30 juni en 1 juli een combinatie van bezinning en feestvieren, net als 4 en 5 mei’, zegt Renfrum. ‘Op 30 juni vieren we alvast een feestje; de Mofo Neti (vooravond), net zoals de mensen in Suriname en de Antillen dat aan de vooravond van de afschaffing waarschijnlijk hebben gedaan.’ Maar de Amsterdamse stichting houdt zich niet alleen bezig met de herdenking. ‘Ik houd niet van Todo beri’s, de babyvisjes die langs de ondiepe oever zwemmen’, glimlacht hij. ‘Ik wil de diepte in. Want de slavernij werkt in allerlei opzichten nog steeds door voor Afro-Surinamers, in de Nederlandse samenleving.’

Onwetendheid
Daarom is de stichting zich sinds twee jaar ook gaan richten op voorlichting, onderwijs op scholen en sociale cohesie. Een voorbeeld is de wandelroute langs Amsterdamse plekken die herinneren aan het slavernijverleden, uitgegeven in samenwerking met het Tropenmuseum. ‘Surinamers en Antillianen horen al sinds 1651 bij Amsterdam’, zegt Renfrum. ‘Dat zou iedere Amsterdammer moeten weten.’ Maar er is veel onwetendheid over de belangrijke rol die Amsterdam in de slavernij heeft gespeeld. Zo was Curaçao de distributiehaven van waaruit de slaven naar Noord- en Zuid-Amerika werden verscheept. De Stad Amsterdam bezat tweederde van de aandelen van de West Indische Compagnie (WIC) en was mede daardoor de feitelijke eigenaar van Suriname. In 2013 is het precies 150 jaar geleden dat de slavernij is afgeschaft. De stichting probeert voor die tijd alle leerlingen tussen de 10 en 16 jaar een les in het slavernijverleden te bezorgen.

De onwetendheid rond het slavernijverleden heeft allerlei oorzaken, denkt hij. Zo was destijds lang niet iedereen voorstander van afschaffing. En omdat pas sinds dertig jaar veel nazaten van de slavernij in Nederland aanwezig zijn, krijgt het thema langzaam voet aan de grond. Daar komt bij dat in veel families niet nadrukkelijk over het slavernijverleden van de overgrootouders werd gesproken. ‘Mijn oma’s moeder was slavin, maar daar werd thuis niet over gepraat. De focus lag in mijn familie primair op scholing. Dat was de enige route naar echte onafhankelijkheid.’

Gezichtspunt
Bij het monument in de Baarsjes, op het Surinameplein, wordt jaarlijks op 30 juni de herdenking gehouden. Op 1 juli is de nationale herdenking. Renfrum ziet belangrijke parallellen met 4 en 5 mei. ‘Je herdenkt hoe belangrijk vrede, onafhankelijkheid en vrijheid zijn. Het is voor ons van groot belang dat het verhaal nu ook eens verteld wordt vanuit het perspectief van de nazaten van de slaven. We hebben het tenslotte over een belangrijke geschiedenis van onze stad.’

Bron:  Amsterdams Comité 4 en 5 mei