Amsterdam & Slavernij

Amsterdam en slavernij / slavernij en Amsterdam

Door: professor Dr. Alex. A van Stipriaan.

Waarom Amsterdammers iets van de slavernij moeten weten
Amsterdam is een stad om trots op te zijn. Miljoenen mensen komen jaarlijks de stad van Rembrandt, de grachten en Ajax bekijken. Dat aan die roem ook minder mooie kanten kleven is niet zo bekend. Toch moeten we dat weten om te kunnen begrijpen waarom Rembrandt op een beroemd schilderij twee Afrikanen afbeeldde, zonder ooit buiten Nederland te zijn geweest, of hoe het kan dat Ajax de Champions League won met zes Afrikaans uitziende spelers van Surinaamse afkomst. Dat, en nog veel meer typisch Amsterdamse zaken staan in verband met de slavernijgeschiedenis van deze stad.

Maar waarom moeten we het daar nu nog over hebben?
Als je ooit in je leven mishandeld bent geweest en je hebt er nooit over kunnen of mogen praten, krijg je daar vroeger of later last van en moet je naar een psycholoog of psychiater. Als je ooit in je leven iemand iets heel ergs hebt aangedaan en je hebt er nooit over gepraat, dan krijg je daar op den duur ook last van en moet je ook naar een specialist.
Dat geldt dus voor zowel het slachtoffer als de dader. Als zij er ook nooit echt met hun kinderen over hebben willen of kunnen praten en die kinderen komen bovendien bij elkaar in de straat te wonen terwijl ze elkaars achtergrondverhaal nauwelijks kennen, ontstaat er een probleem. Tenzij ze alsnog met elkaar gaan praten.

Door openhartig te praten over het verleden zorg je ervoor dat je elkaar onder alle omstandigheden recht (tijdens de slavernij mochten slaven hun meesters niet recht in de ogen kijken. Dit overblijfsel uit de slaventijd is helaas heden ten dage nog steeds merkbaar bij gelegenheden waarbij Surinamers en/of Antillianen tegenover een meerdere staan) in de ogen kunt aankijken.

Nederlanders hebben zo’n twee-en-een-halve eeuw met veel geweld handel gedreven in mensen uit Afrika, hen tot slaaf gemaakt, onder ellendige omstandigheden naar de Amerika’s getransporteerd en daar met hun slavenarbeid geld verdiend. In 1863 werd dit systeem definitief afgeschaft, maar het racisme en de ongelijkheid waarop het was gebaseerd bleef bestaan. Tegelijkertijd groeide er een groot stilzwijgen over deze geschiedenis. De nazaten van de slaven in Suriname, de Antillen en Aruba vertelden soms wel over het slavernijverleden aan hun kinderen, maar voegden er vaak aan toe dat als ze vooruit wilden komen ze er maar beter over konden zwijgen. Ten slotte was Nederland de baas. Althans tot niet zo heel lang geleden. En hetzelfde gold voor al die Surinamers en Antillianen en Arubanen die op een gegeven moment naar Nederland vertrokken, omdat daar nu eenmaal meer kansen waren, zeker als ze zwegen over het verleden.

De Nederlanders zelf vergaten hun slavernijgeschiedenis en dachten op een gegeven moment zelfs dat slavernij alleen iets was geweest van de Verenigde Staten. Maar omdat sinds de jaren 1970 steeds meer nazaten van slaven EN nazaten van slavenhouders hier letterlijk bij elkaar in de straat kwamen te wonen, werd het zwijgen steeds ongemakkelijker en pijnlijker. Want je moet juist die geschiedenis kennen en erover praten om te snappen hoe diep mensen zijn beïnvloed door discriminatie, racisme en ongelijkheid, maar ook hoe diep het verzet daartegen en trots op de eigen cultuur zijn geworteld. En dat geldt voor alle betrokkenen, zwart EN wit. Als je dat niet snapt of er niet over wilt praten, dan kun je er nu en in de toekomst ook niet mee omgaan. Vandaar dat we het er nu nog over (moeten) hebben.

Waarom Amsterdam?
Amsterdam is al eeuwen de belangrijkste stad van Nederland. De slavernij heeft daaraan bijgedragen. De slavenhandel en daarmee de slavernij zijn heel lang heel belangrijk geweest voor de economie. De producten die ermee werden verbouwd, vooral suiker en koffie, het geld dat ermee werd verdiend en de levensstijl die erbij hoorde, maakten Amsterdam toen al tot een trendy stad. Tegelijkertijd zijn hier heel veel beslissingen genomen die het leven van de tot slaaf gemaakte mensen in de koloniën beïnvloedden. Maar ook hebben zich hier veel belangrijke discussies afgespeeld over het al of niet voortzetten van dit onmenselijke systeem. Als iemand dus zegt: ‘ja maar slavernij was toen heel gewoon, ze wisten gewoon niet beter’, dan hoef je maar naar die discussies in Amsterdam te verwijzen om te tonen dat er al heel vroeg groepen mensen waren die slavernij NIET gewoon vonden. Daarom is Amsterdam de plaats waar ook nu weer discussies over lastige erfenissen van dat verleden moeten plaatsvinden. Niet voor niets werd HIER het nationale slavernijmonument neergezet evenals het nationale slavernij-instituut NiNsee. Tegelijk is Amsterdam ook altijd de stad geweest waar de meeste slaven en later hun nazaten terechtkwamen als ze – al of niet gedwongen – hun nieuwe vaderland verlieten.

Amsterdam en de West Indische Compagnie (WIC)
Vanaf het einde van de zestiende eeuw zijn er waarschijnlijk al Amsterdammers betrokken geweest bij de mensenhandel in Afrikanen. Maar het werd pas echt grootschalig en georganiseerd toen in 1621 de West Indische Compagnie werd opgericht. In Amsterdam, dat toen zo’n beetje de belangrijkste handelsstad van heel Europa was, bevond zich ook het hoofdkantoor. Zo’n compagnie was eigenlijk een verzameling van kooplieden uit alle belangrijke steden van Nederland die zich aaneensloten. Met steun en bescherming van de Nederlandse overheid gingen zij vervolgens over de hele wereld handel drijven, oorlog voeren, landen veroveren en besturen. De WIC kreeg daarvoor het gebied rond de Atlantische Oceaan toegewezen: de Westkust van Afrika en de hele Nieuwe Wereld oftewel de Amerika’s, inclusief het Caraïbisch gebied.
Door veroveringen kreeg de WIC uiteindelijk drie belangrijke steunpunten in dat gebied, naast een heleboel andere die ook langer of korter in Nederlandse handen waren, zoals New York/Nieuw Amsterdam (!) of het noordoosten van Brazilië. Die blijvende steunpunten waren Elmina in Ghana, toen de Goudkust genoemd, Paramaribo op het vasteland van Zuid-Amerika en Willemstad op Curaçao.
Hoe belangrijk Amsterdam was in die WIC blijkt wel uit het feit dat het 4 stemmen kreeg in de directie, tegen Zeeland twee en de overige provincies ieder een. En hoezeer meteen al de slavenhandel belangrijk was voor de stad bleek toen de Amsterdamse WIC directeuren een speciale “commissie tot saaken van de slavehandel” instelde.
Niemand anders dan de WIC mocht in het Atlantisch gebied handelen in Afrikanen en het waren met name de Amsterdamse handelaren die daarin de dienst uitmaakten. Mensenhandel was overigens niet hun enige business, alles wat geld opbracht was handel. Daarnaast zaten ze ook in de politiek, als burgemeester of bestuurder van de stad. Bekende namen uit die tijd zijn bijvoorbeeld die van Bicker, Bloemaert, Van Collen, van Loon, Witsen, Van de Poll, Trip, Broen, Valckenier of Godin. Allemaal machtige families, woonachtig aan een van de grachten. Paulus Godin (1618-1690), zeer actief in de slavenhandel en met een vermogen van meer dan 130.000 toenmalige guldens, betrok bijvoorbeeld een prachtig pand aan de Herengracht 502. Nu is dat de ambtswoning van de burgemeesters van Amsterdam. Burgemeester Cohen heeft daarom speciaal een bord aan het pand laten bevestigen waarop aan deze relatie met de slavernij wordt herinnerd. Even verderop woonde in later tijd Joan Hubert van Meel bij wie iedereen die in Suriname slaven wilde gaan verkopen zich eerst moest aanmelden.
Toch waren de handelaren op den duur niet tevreden met de WIC. Ze vonden dat de WIC niet genoeg zijn best deed om voldoende Afrikanen aan te voeren voor de plantages in de Amerika’s. Desondanks had de WIC gedurende de eerste eeuw van zijn bestaan al zo’n kwart miljoen
Afrikanen gedwongen de oceaan overgebracht. Ongeveer een kwart van hen werd vervoerd met schepen uit Amsterdam, de overige kwamen uit de vele andere havensteden van Nederland, met als belangrijkste die van Zeeland. Na 1730 moest de WIC echter zijn monopolies loslaten en namen de particuliere handelaars het over. Amsterdamse schepen brachten daarna nog zo’n 30.000 Afrikanen onder dwang naar de Amerika’s, vooral Suriname, Curaçao en St.Eustatius.

Koffie, suiker en soldaten
De rol van Amsterdam in de slavernij was daarmee bepaald niet uitgespeeld. Integendeel. Vrijwel alle geld waarmee slavenplantages werden gefinancierd kwam van koopman-bankiers in Amsterdam. Dat ging om tientallen miljoenen, vergelijkbaar met miljarden nu. Vrijwel alle producten die met slavenarbeid op de plantages waren verbouwd, met name suiker en koffie, werden naar Amsterdam gebracht, omdat hier het centrum van de wereldmarkt was in tropische producten. Hier werden die producten ook bewerkt in suikerraffinaderijen, of suikerbakkerijen, zoals ze werden genoemd en koffiebranderijen, om verder te worden verkocht over heel Europa. Begin 18e eeuw waren er zo’n 100 suikerbakkerijen actief in Amsterdam, de meeste in de Jordaan, vooral aan de Lijnbaansgracht.
Hiervandaan vertrokken ook de militairen die werden ingezet om slavenopstanden neer te slaan. Daar hadden ze hun handen vol aan, want voortdurend waren er grote en kleine opstanden, vooral in Suriname, maar ook op Curaçao. Die soldaten kregen te maken met grote groepen mensen die gevlucht waren van de plantages naar het oerwoud, de Marrons, die jarenlange guerrillaoorlogen tegen hen voerden met beroemde leiders als Boni en Baron. Of met de grote opstand waarbij de helft van Curaçao werd bevrijd tot dat de aanvoerders Tula en Karpata door verraad gevangen werden genomen en de opstand werd neergeslagen. Tegelijk was Amsterdam ook een van de plaatsen waar al vroeg stemmen klonken die protesteerden tegen de slavernij.

Verzet tegen de slavernij
Eind achttiende eeuw werden in Amsterdam veel boeken tegen de slavernij uitgegeven en een groot aantal toneelstukken met hetzelfde onderwerp werd opgevoerd in de schouwburg. Een daarvan was bijvoorbeeld Monzongo, of de koninglijke slaaf, een treurspel (1774). In 1810 werd echter een nieuwe bewerking daarvan alweer verboden. Daarna werd het weer erg stil in Amsterdam met betrekking tot de slavernij. Onder druk van Engeland verdween langzamerhand de slavenhandel, maar de slavernij bleef bestaan en er werd nauwelijks over gepraat.
Pas vanaf de jaren 1840 kwam daar verandering in. Een aantal belangrijke politici, wetenschappers, schrijvers en theologen wilde een antislavernij vereniging oprichten. Dat werd weliswaar niet toegestaan, maar ze lieten toch van zich horen. Sommige van hun namen kennen we nog omdat er Amsterdamse straten naar hen zijn vernoemd, zoals Bilderdijk, De Clerq, Da Costa en Groen van Prinsterer. Ze schreven onder meer een dringende brief aan koning Willem II om de slavernij af te schaffen. Een van de ondertekenaars was de toenmalige Amsterdamse burgemeester Huydecooper.
Toen uiteindelijk in 1853 de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing van de Slavernij wel mocht worden opgericht, was dat opnieuw in Amsterdam. Ook werden ze gesteund door een groep vrouwen uit de elite die het Dames Comité Amsterdam werd genoemd. Pas in 1863 hadden ze succes. En dat was niet in de laatste plaats door de druk die de slaven in Curaçao en Suriname zelf opvoerden. Zo verscheen begin 1849 een groot stuk in de Amsterdamsche Courant waarin werd gezegd dat er onophoudelijk opstanden waren in de kolonie en dat de situatie niet meer in de hand te houden was. “Het zijn thans de knechten die aan de meesters vrees beginnen in te boezemen. Het is te hopen, dat de regering spoedig maatregelen neme, om de afschaffing van de slavernij alhier te proclameren. De negers leven in de hoop dat zij binnenkort het juk zullen kunnen afschudden”.

Overgangsperiode schept verwarring
Al in de zeventiende eeuw was het niet ongebruikelijk dat scheepskapiteins of rijk geworden planters die terugkeerden naar Nederland hun meest vertrouwde slaven meenamen en zich met hen vestigden in Amsterdam. Zo zijn er dus al heel lang Afro-Amsterdammers. En er zijn ook veel beelden van overgebleven. Heel bekend is het portret dat Rembrandt maakte van twee zwarte mannen, die hij ergens in de stad moet zijn tegen gekomen. In de collecties van het Amsterdams Historisch Museum en het Rijksmuseum bevindt zich een heel aantal schilderijen waarop bekende Amsterdamse regenten staan afgebeeld met hun zwarte bediende. Toen rond 1800 in de stad het liefdesdrama Paulus en Virginia. Eene Afrikaensche geschiedenis werd opgevoerd, met daarin een zwarte (zwart geschminkte) hoofdrolspeler noteerde een aanwezige schrijver zelfs dat er “een groot aantal Zwarten en Mooren” in de zaal aanwezig waren. (Oostindië & Maduro 1986:87) In 1833 beschreef een Amsterdamse dichter zelfs een zwarte man op schaatsen. Die moet hier dus al even gewoond hebben. Afrikanen en Afro-Caribiërs zijn dus al heel lang bekend in het Amsterdamse straatbeeld.

Toch bleven ze een bijzonderheid. Dat bleek bijvoorbeeld bij de grote wereldtentoonstelling in 1883, waarvoor het Museumplein werd aangelegd. Voor deze expo werd onder meer een paviljoen ingericht waarvoor men speciaal 27 Surinamers had laten overkomen, die daar een half jaar lang door een miljoenenpubliek konden worden bezichtigd. Een aantal van hen was nog tijdens de slavernij geboren. Hen was beloofd dat ze koning Willem III, die zij -ten onrechte- vereerden als de afschaffer van de slavernij, persoonlijk zouden ontmoeten. Dat is nooit gebeurd. Zo zijn er in de loop der tijd veel nazaten van slaven vol verwachting naar het land gekomen dat hen altijd als het toppunt van beschaving was voorgespiegeld. Sommigen kwamen om hier hun geluk te beproeven, anderen om te studeren en zelfs waren er die hier naar toe verbannen werden, zoals de bekende Surinaamse actievoerder en schrijver Anton de Kom. Voor die migranten werd Amsterdam the place to be. Daar kon je elkaar ontmoeten en gemakkelijk omgaan met Hollandse mensen. Tegelijkertijd waren er ook toen al groepen die zich daar tegen keerden. Zo gebood de Amsterdamse burgemeester de Vlugt in 1937 de eigenaars van populaire dancings om al hun zwarte personeel -bediening en muzikanten- te ontslaan, omdat ze zich onzedelijk zouden gedragen. De minister van Binnenlandse Zaken was hier zo enthousiast over dat hij deze maatregel aanbeval bij alle andere burgemeesters van grote steden. (Kagie 1989:46)

Slaven en hun nazaten in Amsterdam
Alle maatregelen konden niet verhinderen dat toch steeds meer nazaten van degenen die ooit in slavernij waren gebracht naar de hoofdstad van het land trokken dat voor die slavernij verantwoordelijk was geweest. Ze behoorden tot hetzelfde koninkrijk, hadden Nederlands onderwijs gehad, maar hadden in hun deel van het koninkrijk veel minder kansen. Sterker nog, toen Nederland na de oorlog zat te springen om personeel voor hoogovens, ziekenhuizen en scheepswerven werd dat in ‘de West’ geworven en kwamen de meesten in Amsterdam terecht. Ook sporters kwamen toen al naar Nederland: boksers, atleten en vooral ook voetballers. En ook de stroom studenten uit Suriname, de Antillen en Aruba is blijven groeien. Samen hebben zij het moderne Amsterdam helpen opbouwen. Dat ging en gaat lang niet altijd gemakkelijk. Dat komt voor een deel omdat we zo weinig weet hebben van onze gezamenlijke geschiedenis. Terwijl we dat nodig hebben om elkaar te begrijpen. Niet als daders en slachtoffers, maar als mensen die in de spiegel durven kijken en trots zijn op wat ze zien, omdat ze niets meer hoeven te vezwijgen en daar kracht uit putten. Er is genoeg (in Amsterdam) om trots op te zijn want de gezamenlijke geschiedenis heeft ook Frank Rijkaard, Clarence Seedorf, Ryan Babel of Hedwiges Maduro voortgebracht. De Amsterdamse muziekscène is ondenkbaar zonder de bijdrage daarin van de Afrikaanse diaspora. In de politiek, de ambtenarij, het bedrijfsleven, het onderwijs, de wetenschap en de cultuur, overal zijn nu nazaten te vinden van degenen die ooit door Amsterdammers in slavernij zijn gebracht. Nu zijn zij zelf Amsterdammers geworden, wat hopelijk de beste waarborg is dat deze geschiedenis zich nooit meer zal herhalen.
We zijn er nog niet. Er is nog steeds racisme, discriminatie, uitsluiting en ongelijkheid die voortkomt uit wat tijdens de slavernij is ontstaan. Er zullen ongetwijfeld vast weer nieuwe obstakels opdoemen, maar we durven er nu wel hardop over te praten. Nooit meer zwijgen!